|
In het jaar 1890 wandelde de 14-jarige Jan Hessel Dölle uit Bakhuizen in de vroege maandagmorgen naar Balk om daar als leerjongen te gaan werken bij de machine reparatiewerkplaats van Gijsbert Koelstra aan de Lytse Side in Balk. Vier jaar later gaat Jan Hessel Dölle met zijn neven Fonger en Cornelis Mous en kameraad Hans van der Werf naar Paterson in Noord-Amerika. Fonger Mous was al een paar jaar in Amerika geweest en meende er voor te kunnen zorgen dat zijn vrienden daar een goede baan zouden kunnen krijgen. |
Dat liep anders. In Amerika heerste inmiddels een grote crisis en de vier jonge mannen moesten van alles aanpakken om in leven te blijven. Na enkele maanden kreeg Jan Hessel Dölle een goede betrekking bij een fabriek en leek het Amerikaanse avontuur nog te zullen slagen. Zijn vader schreef hem echter dat zijn baas in Balk inmiddels grote opdrachten had gekregen zoals zuivelfabrieken. Hij raadde zijn zoon aan om terug te keren naar Friesland. Zo keerde Jan Hessel Dölle na zijn Amerikaans avontuur van anderhalf jaar terug bij zijn oude baas Gijsbert Koelstra. |
|
Ik ben op een donderdag in augustus thuis gekomen en de daarop volgende maandag ben ik naar Balk gegaan. Heb Koelstra niet gevraagd of ik weer bij hun mocht werken, maar ik vernam wel aan hem dat hij er mee ingenomen was dat ik weer bij hun was. |
Ik heb toen de zuivelfabriek in Balk mee geïnstalleerd en verder gewerkt voor de toen in aanbouw zijnde zuivelfabrieken te Hemelum, Warns en Nijega H.O, Toen deze fabrieken klaar waren ben ik naar Utrecht vertroken om te werken bij de firma A.T. Smulders. Een grote machinefabriek waar toen 160 mensen werkten. Ik ben daar 2 jaar metaaldraaier geweest. |
|
|
bron: Het Utrechts Archief |
bron: Het Utrechts Archief |
NV Machinefabriek Hoogeland (v/h firma Pannevis & Zn) |
Machinefabriek Frans Smulders |
Ben daarna gegaan naar een nieuw gebouwde machinefabriek van de firma Pannevis te Utrecht. Toen ik daar 7 maanden had gewerkt ben ik vertrokken naar Leeuwarden waar stoomboten met stoommachines werden gemaakt voor de binnenvaart.Lang ben ik daar niet geweest want met ruim een halfjaar ben ik naar Amsterdam gegaan, omdat ik toen verkering daar had met een meisje afkomstig uit Balk die mijn vrouw is geworden. |
|
In de maand juni 1902 is mijn oude baas Gijsbert Koelstra te Balk overleden. Ik ontving toen in de maand juli van dat jaar een brief van zijn zoon Hendrik Koelstra met de mededeling dat zijn vader op zijn sterfbed aan hem had gezegd om zo mogelijk de zaak voort te zetten en dan met een compagnon en dat hun keus gevallen was op mijn persoon en hij graag spoedig bericht van mij hierop wilde hebben. Nadat ik 2 dagen vrijaf kon krijgen dat hij mij de volgende week op donderdag kon verwachten om met hem een bespreking te houden. |
Mijn vader en ik zijn op die dag naar Balk gegaan en hebben met Koelstra een uitvoerige bespreking gehad. Omdat Gijsbert Koelstra niet de eigenaar van de zaak was geweest maar het eigendom was van de Weledele Heer Meinesz te Harich die ook eigenaar was van de olieslagerij met graanmaalderij en eiken schorsmaalderij alleen onmiddelijk bij de machinewerkplaats moest niet alleen machines, werktuigenm en voorraad overgenomen worden, maar moesten wij ook een geschikt bouwterrein zoeken om daarop een nieuwe werkplaats te bouwen. |
Dit bracht natuurlijk kosten mede. Er werd op deze bespreking besloten om tot een kostenberekening te komen. Na aankoop bouwterrein met werkplaats en overname kwamen wij nog beneden 6 duizend gulden. Wij konden toen besluiten om een compagnonschap aan te gaan. |
|
|
bron: Leeuwarder Courant van 11 mei 1903 |
|